Dutch Language/Adjectives/Thesaurus
(Redirected from Introduction to the Dutch language/Lesson 6: Adjectives/Thesaurus)
This page of the Introduction to the Dutch language course is set to help learners with the adjectives, by putting a "thesaurus" from the words here.
- Klein (Small) - Groot (Big)
- Onbeleefd (Rude) - Aardig (Nice)
- Snel (Fast) - Langzaam (Slow)
- Kort (Short) - Lang (Long)
- Zacht (Soft/Squishy) - Hard (Hard)
- Licht (Light) - Donker (Dark)
- Zwak (Weak) - Sterk (Strong)
- Zwaar (Heavy) - Licht (Light)
- Zuur (Sour) - Zoet (Sweet)
- Goed (Good) - Slecht (Bad)
- Goedkoop (Cheap) - Duur (Expensive)
- Leeg (Empty) - Vol (Full of)
- Warm (Warm) - Koud (Cold)
- Droog (Dry) - Nat (Wet)
- Oud (Old) - Nieuw (New)